Terwijl ik vanmorgen aan het surveilleren was bij een toets, keek ik alvast vooruit in het boek voor klas 1 en zag dat ik binnenkort met het bezittelijk voornaamwoord aan de slag moest (Grandes Lignes, 6e editie, klas 1, hoofdstuk 3). Mijn eerste reactie toen ik de uitleg en de oefeningen zag was: ‘Wat heerlijk overzichtelijk en afgebakend!” En ik moest terugdenken aan mijn tijd op de Nieuwe Leraren Opleiding (1978-1983) in Nijmegen (wat destijds de Gelderse Leergangen heette) waar ik les had van één van de beste docenten die ik ooit heb meegemaakt, Wim Mulder. Eén van de vakken die hij gaf en waaraan ik vanmorgen moest terugdenken heette ‘Grammaire pédagogique’.
Het was de tijd vlak na het ontstaan van de communicatieve methode en het was nog niet ongebruikelijk dat docenten zelf hun lesmateriaal maakten of overnamen van anderen en dat de schoolboeken die er wel waren zich vaak beperkten tot het aanbieden van content (teksten met vragen, vocabulairelijsten, grammaticaoefeningen, enzovoort) waarmee de docent nog steeds veel verantwoordelijkheid had voor wat hij/zij met deze content deed. De ‘communicatieve leergangen’ die we nu kennen daarentegen zijn meer programmatisch van aard en bieden de docent niet alleen content aan maar ook een programma met een bepaalde opbouw en didactische keuzes. Ik weet nog dat ik heel enthousiast was over een leergang genaamd ‘Omnibus’ die slechts één (heel dik) boek had terwijl andere leergangen minstens twee boeken hadden (minimaal een tekstboek en een werkboek). Mijn enthousiasme hield vooral verband met het feit dat ik niet meer hoefde na te denken over een programma, een volgorde van activiteiten in de les en dat ik gewoon verder kon gaan op de volgende bladzijde van hetzelfde boek. Maar gaandeweg ontwikkelde ik ook een bepaalde aversie tegen dergelijke leergangen die nu helaas de markt domineren. De aversie ontstond vooral als het boek mij voorschreef om bepaalde activiteiten te doen die ik als weinig effectief beschouwde, soms kinderachtig en te speels en die absoluut niet aansloten bij mijn persoon en bij mijn opvatting over didactische kwaliteit.
De laatste tijd denk ik steeds vaker met bewondering terug aan dat vak ‘Grammaire pédagogique’ omdat het me geleerd heeft om een ambachtelijk docent te zijn. De kern van deze les bestond eruit dat we leerden om een grammaticaal onderwerp te didactiseren waarbij we het eerst moesten analyseren (wat valt er te leren over dit onderwerp?) waarna we voor een specifieke doelgroep (Mavo, Havo, Atheneum) moesten selecteren (Wat bieden we aan voor deze doelgroep?) en presenteren (Hoe en in welke volgorde bieden we het aan – inductief/deductief, enz.). Het is met name bij dit vak dat ik geleerd heb om een ambachtelijk docent te zijn. In de eerste decennia van mijn actieve loopbaan als docent ben ik mijn behoefte om een ‘ambachtelijke’ docent te zijn nooit helemaal kwijtgeraakt. Maar de leergangen die we als vakgroep kozen boden helaas weinig ruimte voor een eigen invulling. Mijn ‘ambachtelijke’ activiteit beperkte zich vooral tot aanvullende activiteiten met chansons, ICT en videomateriaal. De kern werd immers bepaald door de leergang waarin taalstructuur dominant was. Bovendien betaalden ouders veel geld voor de boeken, dus moest je ze ook goed gebruiken!
In de afgelopen jaren heb ik (gelukkig) mijn rol als ambachtelijk docent weer kunnen oppakken. Vanaf 2012 heb ik de AIM-methodiek gebruikt waarbij veel gevraagd wordt van de ambachtelijk kwaliteiten van de docent. En dat vind ik gaaf. Ik moest meer zelf nadenken en keuzes maken en ik kon ook meer van mezelf in de les kwijt. Het werden écht mijn lessen. De content werd geleverd via het docentenboek en voorzien van, vooral methodologische, adviezen over het aanbieden van deze content. Een script voorzag in een programma dat ik in het begin slaafs kon volgen waardoor ik me kon concentreren op de methodiek. Maar het belangrijkste advies van de auteur van deze methodiek (Wendy Maxwell), wat ze voortdurend herhaalde, was dat het script slechts een startpunt was voor een eigen invulling van het programma en dat ik uiteindelijk mijn eigen invulling aan het script zou geven door goed te kijken hoe mijn leerlingen met de content omgingen en wat ze nodig hadden. In de 12 jaar dat ik deze methodiek heb gebruikt voelde ik me herboren als ‘ambachtelijk’ docent.
Volgende week ga ik weer twee brugklassen het bezittelijk voornaamwoord in het Frans aanleren met behulp van Grandes Lignes. Ik hoef het niet uit te leggen want het staat immers duidelijk uitgelegd in het groene kader in het boek. Of toch wel? Soms mis ik het wel, het uitleggen. En laten we wel wezen: De leerling van nu is vaak niet meer in staat (of bereid) om zelfstandig leerstof te bestuderen. Ik denk dat ik het toch maar ga uitleggen in de les waarna ik ze de bijbehorende oefeningen laat maken. Niet omdat ik de overtuiging heb dat ze het daarna beheersen maar uit pure nostalgie. Ik volg gewoon weer de keuzes van de auteurs van de leergang (analyse, selectie, presentatie) en gebruik hun oefeningen met bijbehorende antwoordmodellen. Niets ambachtelijks aan. Gewoon confectie. En ik weet dat ik over een tijdje opnieuw gefrustreerd ben omdat ze alles weer vergeten zijn.
Reactie plaatsen
Reacties