Het stimuleren van authentieke communicatie in de mvt-les wordt gezien als een effectief middel om de motivatie van leerlingen te vergroten. In een column in Levende Talen Magazine, definieert Peter-Arno Coppen (2023) authentieke communicatie in het vreemdetalenonderwijs (VTO) als “alle communicatie die buiten het klaslokaal in een natuurlijke omgeving plaatsvindt” en hij voegt daaraan toe “dat het volgens de definitie onmogelijk is om die in de klas te bereiken” (p. 33). Ik pleit voor een andere definitie waarmee authentieke communicatie in het klaslokaal wel degelijk mogelijk wordt en resulteert in een bijzonder krachtig leerproces.
De door Peter Arno Coppen gebruikte definitie beperkt authentieke communicatie tot de wereld buiten het klaslokaal. Het is echter de vraag of dit terecht is. De school maakt immers deel uit van hun natuurlijke omgeving voor de meeste tieners. Het is misschien wel het belangrijkste onderdeel van hun (puber)leven: de school is een plaats waar ze meestal graag heen gaan omdat ze er hun leeftijdgenoten ontmoeten. Dit is aangetoond in Corona-tijd toen duidelijk werd dat school voorzag in een sterke sociale behoefte van tieners. Uiteraard misten tieners in Coronatijd vooral het sociale aspect van school dat zich buiten het klaslokaal afspeelde. Toen ik weer fysiek mocht lesgeven vond ik het in eerste instantie teleurstellend dat de blije gezichten van de leerlingen die ik voor me had, met name veroorzaakt werden door de aanwezigheid van leeftijdgenoten en niet door mij of mijn les en was ik (heel naïef) wel eens verontwaardigd als ze niet goed zaten op te letten.
Authentieke communicatie kan misschien beter gedefinieerd worden als communicatie waarbij de taal echt het voertuig is van de geest: Wat wil de taalgebruiker echt? En hoe helpt de taal bij het realiseren van wat de taalgebruiker echt wil. In de context van het VTO is het feit dat een taalleerder niet per definitie gezien moet worden als een taalgebruiker natuurlijk een beperking. En vanuit dat perspectief is het gemaakte onderscheid tussen binnen en buiten het klaslokaal natuurlijk relevant en lijkt de definitie van Peter Arno Coppen een juiste. Maar het is de vraag of dit perspectief het juiste is. Want de vraag die de laatste decennia steeds vaker gesteld wordt is de vraag of we niet beter de taal kunnen leren door deze te gebruiken dan dat we de taal eerst leren om deze later te kunnen gebruiken (‘from learning to use towards using to learn’ – de titel van mijn proefschrift). Vanuit dit ‘usage-based’ perspectief kun je een taalleerder meteen een taalgebruiker noemen en wordt het onderscheid binnen/buiten het klaslokaal een gekunsteld, irrelevant verschil dat voortkomt uit een gedateerd en achterhaald perspectief op het VTO. Uiteraard mits we erin slagen om de taalleerder zoveel mogelijk te laten doen wat hij/zij wil, dat wil zeggen de taal te laten gebruiken als een voertuig van de geest. Als de activiteiten in een klaslokaal zoveel mogelijk aansluiten bij de leefwereld van de tieners en appelleren aan hun ‘geest’, is mijn overtuiging dat het leerproces veel effectiever wordt.
(In mijn volgende blog hoop ik meer te vertellen over de activiteiten)
In de laatste 12 jaar van mijn ondertussen 42-jarige carrière als docent Frans heb ik vooral lesgegeven vanuit een ‘usage-based’ perspectief. Als ik terugkijk op mijn lessen in die periode, kan ik slechts één intuïtieve conclusie trekken:
Leerlingen leren het best een vreemde taal wanneer ze niet de intentie hebben om deze te leren maar wanneer ze iets ‘leuks’ gaan doen en de taal slechts een middel is om dit te kunnen doen. Dat doeltaalgebruik verplicht is en niet vrijwillig doet daar weinig aan af.
Naar aanleiding van:
Peter-Arno Coppen, Authentieke communicatie. LTM, jaargang 110 (2023) 7
Reactie plaatsen
Reacties